Er zit een boos meisje in een politiecel. Ze is zestien en ze is slim. Slimmer dan haar ouders en slimmer dan de meeste mensen. Ze denkt na over de dingen en de wereld en het leven en zo. Ze neemt geen blad voor de mond, ze is bang dat haar toekomst ontploft.
Ze heeft – vindt ze zelf- nauwelijks iets gedaan; ze gooide alleen maar een taart in het gezicht van een politica. Maar toch is ze naar de grond gewerkt, opgepakt en vastgezet. Dit maakt haar alleen nog maar bozer en ze had al zo veel reden om kwaad te zijn: haar ouders liggen al een jaar in scheiding, ze is schuldsanering-arm en elke keer dat zij een mening probeert te vormen, wordt die door psychologen, leraren en klasgenoten haar strot weer ingeduwd.