Opeens staat er een archeoloog in de klas. Hij komt in vrede, zegt hij. Maar hij schreeuwt wel een beetje. En wat nog erger is: hij komt de klas slopen. Na jarenlange studie heeft hij ontdekt dat er precies onder dit klaslokaal, diep onder de grond, een stuk geschiedenis verborgen ligt. De archeoloog spant zijn afzetlint en plakt een groot kruis op de plek waar gegraven moet worden. Maar voor hij zijn bulldozer binnenrijdt doet hij onverwacht een bijzondere ontdekking. Een meisje verschijnt, een volwassen kind van meer dan honderd jaar oud. Ze sleept kilometers papier mee, volgeschreven met strafregels.
In Onderstebodem wil de archeoloog Andreas aantonen dat kinderen nutteloos zijn. Kind zijn is een vergevorderd geval van aanstelleritis. Eva is al een eeuw zeven jaar en schrijft bibberend haar achtmiljoenachthonderdtweeënveertigduizenddriehonderdachtennegentigste strafregel, bang voor haar vreselijke juf. Toch is Onderstebodem een vrolijk pleidooi voor de kindertijd.
Onderstebodem is speciaal gemaakt voor in het klaslokaal.